Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar inhoud artikelen]      [Home]

Diverse artikelen met betrekking tot de West-Friese dwangburchten en kastelen


Grote Pier

Een historisch relaas over een Fries krijgsheer

(Door Ben Dijkhuis)


Dit schrijven is een bundel van vijf artikelen, die in december 2016 door de auteur werd gepubliceerd in de regionale nieuws-website Medemblik Actueel.
Naar aanleiding van de '500 jaar Grote Pier'-herdenking in Medemblik in de zomer van 2017.

Medemblik en Grote Pier (1)

Op 25 juni 2017 was het precies 500 jaar geleden dat er een bloedige aanval op de stad Medemblik plaatsvond door een leger van Friese opstandelingen en huurlingen in dienst van de Hertog van Gelre. Deze werd mede geleid door een woeste Friese krijgsheer, die bekend staat als Grote Pier (Lange Pier), of op zijn Fries: "Grutte Pier" of "Greate Pyr".
De onverwachte aanval op Medemblik, waarbij de stad uiteindelijk in brand werd gestoken, had tot gevolg dat 1517 een regelrecht rampjaar voor de Raboudveste was en zal daarom door de Medemblikkers niet voor niets worden herdacht. Dit schrijven is de eerste van een reeks van vijf korte artikelen over Grote Pier en zijn moordlustige aanvallen in Holland, met Medemblik in het bijzonder.

Wie was deze Grote Pier?
De kwalificatie van zijn persoon tweeledig, die ook in de huidige tijd nog steeds van toepassing is. Voor de één was hij een terrorist, maar voor anderen, in het bijzonder de Friese bevolking, wordt hij juist beschouwd als een volksheld en een groot krijgsman tegen de vijandelijke Hollanders. Er bestaan rond zijn persoon enkele historische beschrijvingen, maar ook meerdere verhalen en mythen.

Een ingekleurde fantasieprent van Grutte Pier van Pieter Feddes van Harlingen (ca. 1586-1623). Uit: Pierius Winsemius, Chronique ofte Historische geschiedenisse van Vrieslant, 1622. Collectie Fries Museum.
Pier was rond 1480 geboren als Pier Gerlofs Donia in het Friese dorpje Kimswerd, een paar kilometer ten zuiden van Harlingen. Aanvankelijk was hij een boer die op de Donia-state van Kimswerd een boerderij runde. Dat wil niet zeggen dat hij zich niet met andere zaken bezig hield, dan het verbouwen van gewassen en het houden van vee. Het valt af te leiden dat hij in het verweer kwam tegen onrecht, en zich in dit verband nogal onbeholpen uitliet tegenover gezagsdragers. De Friese schrijver Petrus van Thabor (1450-1527) die Pier goed gekend zou hebben, schreef in 1526 het volgende over hem (vrij vertaald):

"Een groot, zwaar man met grote ogen, brede schouders en een lange baard. Met een gruwelijk en zonderling voorkomen als hij kwaad was. Hij was grof en onbeholpen van spraak en voorkomen, want hij was geen groot spreker voor het gerecht of tegenover heren. Met zijn grove Friese manier om zijn doel te bereiken had hij altijd succes. Dat ging op zo'n logge wijze, dat hij bij alle aanwezigen de lachers op zijn hand kreeg. Hij was wreed en fel naar zijn vijanden toe, maar was redelijk van hart zoals dat een goed christen betaamt, want zijn mening was terecht."

Verhalen en mythen
Er gaan nogal wat verhalen over Grote Pier de ronde. Hierin wordt zijn bovenmenselijke kracht beschreven, maar meestal hebben deze vertelsels betrekking op de periode van zijn gevechten tegen de Hollanders.
Zijn enorme kracht wordt vaak zwaar overdreven. Zo zou hij in staat geweest om munten tussen duim en wijsvinger te buigen en er wordt ook gezegd dat hij zo sterk was dat hij in staat was om een volwassen paard op zijn schouders te nemen.

Een eigenaardig verhaal, verklaart de naam van een plek in de omgeving van Kimswerd dat Fivefal ('Vijfval') wordt genoemd. Vijf mannen waren op zoek naar Grote Pier, kennelijk om hem uit te dagen en kwamen op een bepaald moment op het land van een boer, die aan het ploegen was. Een van de mannen vroeg aan hem of hij wist waar Pier woonde. De boer maakte de ploeg van het paard los en tilde het met één hand van de grond af. Hij wees ermee in de richting van zijn boerderij en zei: "Daar woont hij", en terwijl hij de ploeg op de grond zette zei hij vervolgens: "En hier staat hij". Daarop sloeg hij de vijf mannen één voor één tegen de grond, tegelijkertijd met het uitspreken van het woord "Val!". Vanwaar de naam "Vijfval"

De daden van Grote Pier jaagde enorm veel schrik aan bij zijn vijanden. Zijn ego werd enorm versterkt door de bijnamen, waar hij erg trots op was: De Verwoester der Denen, de Wreker der Breemeren, de Aanhouder der Hamburgeren en het Kruis der Hollanders. Er wordt gezegd dat hij ook zijn eigen wapenschild voerde, waarop een galg en rad stonden afgebeeld.

Beeldcitaat: Het zwaard van Grote Pier, waarin de relatieve lengte t.o.v. een persoon wordt getoond. Fotograaf onbekend, Fries Museum, Leeuwarden (1953).
Zijn enorme zelfingenomenheid blijkt eveneens uit het verhaal, waarin wordt gezegd dat Pier zich een groot aantal titels toe-eigende: Koning van Friesland, Hertog van Sneek, Graaf van Sloten, Vrijheer van Hindelopen en kapitein-generaal van de Zuiderzee.

De verhalen rond zijn persoon zijn nogal gruwelijk, ten eerste van hetgeen dat hij met zijn zwaard aanrichtte. Vanwege de enorme afmeting van dit wapen zou hij meerdere tegenstanders tegelijkertijd hebben onthoofd.
In het Fries Museum in Leeuwarden ligt een 6,6 kg wegend zwaard van 2,13 m lang (zie afbeelding), een zogenaamde 'Bidenhânder', een wapen dat je alleen met twee handen kon hanteren. Van dit enorme zwaard wordt gezegd, dat deze van Pier was geweest en dat deze na zijn dood naar een familielid was overgegaan.

En dan is er nog zijn beroemde, of zoals u wilt beruchte sjibbolet (een zin die alleen goed uitgesproken kan worden door inheemsen van een bepaald gebied), dat hij gebruikt zou hebben om Friezen van de Hollandse opvarenden op de Zuiderzee te onderscheiden:
"Bûter, brea en griene tsiis, hwa dat nette sizze kin, is gjin oprjochte Fries".
(Boter, roggebrood en groene kaas, wie dat niet kan zeggen, is geen ware Fries).

Omdat alleen Friezen deze zin goed en vloeiend konden uitspreken, vielen gevangen genomen Hollanders door de mand. Zij verloren vervolgens hun hoofd of werden overboord gegooid. De schepen van de vijand werden geplunderd, ingenomen of tot zinken gebracht. Dit terwijl sommigen van de overlevende opvarenden eraan waren vastgeketend.
Er wordt ook verteld dat sommige gevangenen, voordat ze overboord werden gezet, eerst met de ruggen tegen elkaar werden vastgebonden.
Het is niet bekend wie de opbrengst van de plunderingen kreeg, maar er wordt verondersteld dat ze uiteindelijk aan Piers bondgenoot, de Hertog van Gelre zijn afgestaan.

Tot zover over de persoon van Grote Pier en de verhalen die over hem worden verteld. In de volgende aflevering zal ik eerst iets zeggen over de voorgeschiedenis, nog voordat Grote Pier in beeld kwam.
Waarom Pier de wapens tegen de Hollanders opnam, vertel ik in deel drie van deze serie.

Medemblik en Grote Pier (2)

In de eerste aflevering van deze artikelenserie, heb ik iets verteld over de persoon Grote Pier en de verhalen die over hem de ronde doen. Dit keer wil ik iets vertellen over de politieke achtergronden van de tijd waarin Pier leefde, dat is zo rond 1500. In deel drie zal ik beschrijven hoe het komt dat Pier als een eenvoudige boer in Kimswerd veranderde tot een woest krijgsman.
Wat er aan vooraf ging

Portret van Maximiliaan I door Albrecht Dürer, 1519
Daarvoor moeten we eerst terug naar het einde van de 15e eeuw. Dit was een ingewikkelde tijd met veel politieke strijd, dat gepaard ging met voortdurende landjepik. Rond deze periode is er een eind gekomen aan de Bourgondische tijd van de Lage Landen. Maria van Bourgondië was de laatste erfgenaam van het erfgebied van haar vader Karel de Stoute. Door een zorgvuldig gekozen huwelijk is zij in 1477 getrouwd met Maximiliaan I van Oostenrijk uit het Habsburger huis. De Habsburgers worden in dit verband ook wel de 'Bourgondische' Habsburgers genoemd. Na haar dood ging het erfrecht over naar haar zoon Filips de Schone, maar vanwege zijn minderjarigheid, nam zijn vader Maximiliaan in 1494 de honneurs waar. Een ander deel van het Bourgondische rijk, het Hertogdom Bourgondië kwam in handen van de Franse koning Lodewijk XI.

Nu is het zo dat een zeer groot deel van West-Europa feitelijk tot een groot rijk behoorde. Dit was het Heilige Roomse Rijk, waarvan het grootste gebied werd gevormd door het huidige Duitsland, maar ook de Lage Landen maakten daar deel van uit. Omdat Maximiliaan ook nog eens keizer van dit Rijk was, wordt hiermee aangegeven dat hij een erg machtig man moet zijn geweest.

Hoe zat destijds de vork in de politiek-geografische steel? Om dat te illustreren zal ik een en ander toelichten met een beknopt overzicht van de verschillende gebieden:

1. De gewesten van de Lage Landen voorheen de Bourgondische Nederlanden, kwamen sinds 1477 in handen van de 'Bourgondische' Habsburgers, waaronder Holland, Zeeland, Brabant, Vlaanderen en Henegouwen.

2. Het Sticht (Utrecht) en Oversticht (Overijssel en Drenthe) die onder het gezag van de bisschoppen van Utrecht stonden.

3. Gelre (Gelderland), maakte eveneens voorheen deel uit van de Bourgondische Nederlanden, maar werd tegen de wil van de Habsburgers een onderwerp van onafhankelijkheidsstrijd en expansiepolitiek. Dit onder leiding van de Hertog Karel van Gelre.

4. Friesland, het noordelijk gebied van de Lage Landen met de huidige provincies Friesland en Groningen, alsmede het aanliggende Oost-Friesland (in het tegenwoordige Duitsland).

Schieringers vragen in maart 1498 bescherming aan Hertog Albrecht van Saksen. Fragment van een kunstwerk door Julius Scholz (1825-1893).
Gelre nam dus een aparte positie in tegenover de Habsburgers. Karel van Gelre, een telg uit het geslacht van Egmond, werd in 1492 hertog van dit gebied. In 1506 sloot hij een verbond met de Franse koning. Karel voelde zich daardoor gesterkt bij allerlei gewapende conflicten tegen de Habsburgers. Omdat Maximiliaan in 1508 vrede sloot met de Franse koning, moest ook Karel de strijd staken. Dat wil niet zeggen dat zijn expansiedrift daarmee getemd was.

In de Lage Landen kon Maximiliaan niet overal tegelijkertijd met zijn manschappen aanwezig zijn. Zo kreeg hij de hulp van Albrecht van Saksen, die de gewesten, met name Holland en Zeeland met zijn leger onder controle hield. Maximiliaan was daar kennelijk zo mee in zijn sas dat hij Albrecht van Saksen de functie van landvoogd toekende. Albrecht speelde een niet onbelangrijke rol in Medemblik. Mede omdat hij een flink bedrag had voorgeschoten om de soldij van de manschappen te betalen, kreeg hij zelfs het kasteel in onderpand en verbleef daar regelmatig.
Albrecht trad in deze hoedanigheid bijvoorbeeld hard op tegen de deelnemers van de Kaas- en Broodopstand (1491-92). Zo veroordeelde hij 135 opstandelingen, waaronder 10 poorters van Medemblik. Ze werden verplicht om schaars gekleed, barrevoets en met een wit stokje in de hand, Albrecht vergiffenis te vragen. Na betaling van 300 Andriesguldens werd deze vergiffenis gegeven. Wat met diegenen gebeurde, die dit bedrag niet konden ophoesten, laat zich raden.

In Friesland hadden de inwoners van oudsher geen echte staatsvorm met een staatshoofd aan de leiding, maar vormden een zogenaamde vrijstaat, waarin men het liefst het feodalisme van de diverse 'buitenlandse' heersers buiten de deur wilde houden. Het rechtssysteem was nog steeds geënt op de Lex Frisionum, dat ooit door Karel de Grote werd ingevoerd. Zo'n vrijstaat binnen het Heilige Roomse Rijk was een doorn in het oog van Maximiliaan.

Friesland was opgedeeld in personele tribale gebieden met een eigen heer. Deze hoofden hadden hun domicilie in zogenaamde stinsen ('steenhuizen', versterkte kasteelachtige woonhuizen). Ondanks dat men veel waarde hechte aan de Friese vrijheid begonnen zich toch hevige interne conflicten op te treden.
Er bestond al een lange tijd een verwoede strijd tussen twee rivaliserende groepen die de Schieringers en Vetkopers werden genoemd. Waar deze eigenaardige namen vandaan komen is vooralsnog een raadsel.
In ieder geval, toen de Schieringers in het nauw werden gebracht zonden ze in 1498 een delegatie naar Medemblik (of Meissen) om steun aan Albrecht van Saksen te vragen. Dit kwam Maximiliaan goed uit omdat dit voor hem de mogelijkheid gaf om Friesland onder invloed van de Habsburgers te brengen. Prompt werd Albrecht tot potestaat (militair machthebber, gouverneur) van Friesland en Groningen benoemd.

De Saksers bezetten Friesland

Hertog Albrecht van Saksen III ('de Kloekmoedige). Erfpotestaat van Friesland. Door Pieter Feddes van Harlingen, 1618 - 1620. Bron: Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. RP-P-OB-50.598.
Uitgerust met soldaten en wapentuig trok Albrecht in zijn oorlogsschepen richting Friesland. Hij landde op 19 juli 1499 in Harlingen en werd aanvankelijk met enthousiasme ontvangen. Uiteindelijk wist hij in Friesland grotendeels orde op zaken te stellen. Albrecht werd ook als heer van Groningen erkend. Dit laatste was kennelijk niet naar de zin van graaf Edzard I van Oost-Friesland, die er toe overging om Groningen binnen te vallen. Albrecht ging in de tegenaanval, maar gedurende deze strijd, op 12 september 1500 overleed hij aan een ziekte. Zijn zoon Georg van Saksen werd zijn erfelijke opvolger.

Opstand tegen de Saksers
Oorlog voeren kost veel geld, waarbij de zwaksten van de samenleving meestal de kinderen van de rekening zijn. Het ligt dus voor de hand dat de kosten op de bewoners van het Friese platteland werden verhaald. Ondanks het aanvankelijke welkom dat Albrecht van de Friezen mocht ontvangen, begon bij de plattelandsbevolking hoe langer hoe meer weerstand te ontwikkelen. Niet alleen onder Albrechts gezag, maar ook die van zijn twee zoons Hendrik en Georg werd er een waar schrikbewind gevoerd. Men ging daarbij over tot het heffen van ongewoon zware belastingen. Daardoor bleef een opstand niet uit. In deze situatie werd Hendrik in de stad Franeker, waar het bestuurscentrum van de Saksers was gevestigd, in het nauw gedreven en moest worden ontzet.

Tot zover een kort relevant overzicht van de politieke situatie van rond 1500. In het volgende artikel, wordt het duidelijk hoe Grote Pier, als strijder voor een vrij Friesland in beeld kwam.

Medemblik en Grote Pier (3)

Mijn vorige schrijven ben ik ingegaan met de benoeming in 1498 van Albrecht van Saksen tot potestaat van Friesland door Maximiliaan I. Dit betekende feitelijk het einde van de Friese vrijstaat, die sowieso al eeuwenlang een doorn in het oog van de heersers van het Heilige Roomse Rijk was. In dit artikel beschrijf ik in het kort de daden van het Saksische bewind in Friesland en hoe Grote Pier als vrijheidsstrijder van de Friezen in beeld kwam.

Karel van Gelre trekt Friesland binnen
De strijd was nog lang niet beslecht, want naast de Saksers, de Oost-Friezen en Friese plattelandslieden, kwam er een vierde partij op de proppen, waarmee we reeds kennis maakten in het vorige artikel.

Buiten graaf Edzard om, sloot de stad Groningen op 3 november 1514 een verdrag met Karel van Gelre die daar als heer werd gehuldigd. Dit was het begin van een nieuwe strijd. Enkele Friese edelen besloten dit voorbeeld te volgen en in hetzelfde jaar riepen ook zij, ter ondersteuning van hun strijd tegen Georg van Saksen, de hulp van de Geldersen in. Enkele weken na zijn benoeming tot heer van Groningen, landde een Gelders leger in Gaasterland en beheerste in korte tijd het zuiden van Friesland en daarmee de toegang tot de Zuiderzee.
De Saksers maakten op hun beurt Friese krijgsgevangenen. Het is beschreven dat Otto van Diepenholt, bevelhebber van Appingedam en zijn hopman Cornelis Funck van Anhalt in 1514 in kettingen werden weggevoerd en mogelijk op het kasteel van Medemblik gevangen werden gehouden.

Karel van Gelre (Karel van Egmond)(1467-1538).
Er waren nu drie strijdende kampen in Friesland: de Saksers die gesteund werden door Habsburgers; de Friese vrijheidsstrijders en de Gelderse troepen onder Karel van Gelre. Het gebied waar de Saksers volledige controle hadden was echter zeer beperkt geworden. Alleen Leeuwarden, Franeker en Harlingen bleven hen trouw.

De reactie op de verovering door de Geldersen was erg drastisch. Saksische huurlingen verenigden zich in een niets ontziend, moordend, plunderend en brandstichtend leger, die de beruchte naam de Zwarte Hoop kreeg. Er is in dit verband beschreven dat huurlingen uit Medemblik als beesten te keer zijn gegaan. Dit zou wel eens een reden geweest kunnen zijn dat Grote Pier zich eerst zijn pijlen op Medemblik richtte toen hij zich over de Zuiderzee, in de richting van Holland begaf.

De macht van Georg van Saksen was ondertussen, mede wegens geldgebrek ondertussen zodanig tanende, dat hij zijn rechten en aanspraken op 19 mei 1515 voor 100.000 goudguldens doorverkocht aan Karel V, de kleinzoon van Maximiliaan I.
(Even voor het grote verband: Karel V was ondertussen via erfopvolging ook koning van Spanje geworden, hetgeen een enorme uitbreiding van het Habsburgse rijk betekende). Bij deze machtswisseling werd Floris van Egmond, heer van IJsselstein, door Karel V tot stadhouder van Friesland benoemd.
De strijd van de Friezen tegen de Saksers veranderde dus tot een directe strijd tegen de Habsburgers, die hun macht reeds in de Hollandse gewesten uitoefenden.

Grote Pier neemt wraak
Het waren soldaten van de Zwarte Hoop, met name Franekers, die een aanval op de geboortedorp van Pier, Kimswerd deden. Het dorpje werd platgebrand en geplunderd. Veel inwoners en familieleden van Pier werden bij deze brute aanval vermoord. De Donia-state, de boerderij van Pier, waar hij en zijn gezin woonden, werd platgebrand. Tijdens deze gruwelijke gebeurtenissen vonden ook Piers vrouw en mogelijk ook een van zijn twee kinderen de dood. Pier had geen bezittingen meer en zijn bestaanszekerheid was volledig vernietigd en zinde op wraak. In het nabijgelegen dorpje Arum en omgeving verzamelde hij lotgenoten en begon een legertje te vormen die uiteindelijk tot grotere proporties uitgroeide. Verwijzend naar het moordende huurlingenleger van de Saksers werd het leger van Grote Pier de Arumer Zwarte Hoop genoemd.
Pier zocht daarnaast samenwerking met de Hertog van Gelre en begon zijn Arumer Zwarte Hoop met een leger van Gelderse huurlingen verder uit te breiden.
Floris van Egmond slaat toe, maar verliest
Terwijl Floris van Egmond zijn troepen in Leeuwarden klaar voor de strijd maakte, waren de Geldersen bezig om in hun bezette steden ook hun leger manschappen te versterken. Er kwam in augustus 1516 een korte wapenstilstand, vanwege een verdrag van Karel V met de bondgenoot van Karel van Gelre, de koning van Frankrijk. Dit was van zeer korte duur, want aan de overkant van de Zuiderzee liet Floris van Egmond in Enkhuizen een oorlogsvloot van 36 schepen uitrusten. Deze werd richting Friesland gestuurd en vernietigde vervolgens de Friese schepen in Workum. Dit werd gevolgd door een inval bij Harlingen, van waaruit diverse steden plunderend werden veroverd. Dit leidde tot een totale bezetting van de Friese westkust tussen Stavoren en Harlingen, alsmede IJlst en Lemsterland.

De dapperheid van Grote Pier, anno 1516, 19de-eeuws schilderij dat de strijd van Grote Pier verheerlijkt (Johannes Hinderikus Egenberger, olie op doek, Stadhuis Sneek)
Toch zat het Floris van Egmond niet echt mee, want in de nacht van 24 op 25 november 1516 werd de Friese westkust door een stormvloed geteisterd, waardoor Floris zich in Harlingen en Leeuwarden moest terugtrekken. Snel daarop, op 26 december teisterde een tweede stormvloed waardoor zijn troepen uit Lemmer moesten vertrekken. Lemmer werd bij deze evacuatie van het leger in brand gestoken.

Op 11 januari 1517 nam Floris het besluit om Sneek te belegeren. In deze stad waren Grote Pier en de Arumer Zwarte Hoop als ballingen aanwezig. Dit beleg kwam voor Floris gunstig uit omdat de stadsgrachten waren dichtgevroren. Het was pech voor de Habsburger manschappen, dat de Snekers uitbraken en enkele kloosters in de omgeving in brand staken, zodat de troepen van Floris geen beschutting meer hadden. Terwijl er in de stad een groep was, die zich wilde overgeven waren het Grote Pier en de Arumer Zwarte hoop, die het verzet juist wilden voortzetten. Overgave aan Floris bleek overigens geen zin te hebben. Omdat de dooi inviel, werd het beleg uiteindelijk beëindigd.

Een tweede wapenstilstand tussen de Franse koning en Karel V in het voorjaar van 1517 liep ook op niets uit. De Habsburgers namen de gelegenheid om de troepen in Hindelopen te versterken, maar dit bleek een zinloze bezigheid, want vanuit Sneek deed Grote Pier met de Arumer Zwarte Hoop, dat ondertussen tot een flink leger was uitgebreid, een aanval en veroverde Hindelopen. Dit was gelijk zijn kans om in ieder geval een deel van de Hollandse vloot te vernietigen. Een deel van de veroverde schepen kon hij kennelijk goed gebruiken, want in samenwerking met de Gelderse huurlingen maakte Pier met zijn Arumer Zwarte Hoop de Zuiderzee voor de Hollanders met hun piratenschepen onveilig. In zijn grootste zeeslag zou hij volgens Thabor zelfs 28 Hollandse schepen hebben gekaapt, terwijl de ca. 500-koppige bemanning zonder pardon overboord werd gezet.
De Hoornse kroniekschrijver Velius beschreef dat de laatstgenoemde wapenfeiten, in ieder geval voor een deel, voor de kust van Hoorn hadden plaats gevonden. Gedurende de maanden augustus en september 1518, dus ruim een jaar na Pier's aanval op Medemblik.

De piraterij van Grote Pier werd door Nidek en LeLong in 1792 als volgt beschreven:

"Lange PIER ook Grote PIER genaamd, was een der wreedste en onvertzaagdste zeeschuimers, welken in onze vaderlandsche geschiedenissen beken zyn. Van het jaar 1515 tot in 1518, maakte hy de zuiderzee geheel onveilig, nemende niet alleen alles gevangen wat hem tegen kwam, maar had zelfs de ontmenschte gewoonte, van zyne gevangenen zonder mededogen over boord te werpen. Hy was een onverzoenlyk vyand der Hollanders, en nam in den jare 1517, verscheiden koopvaardyschepen weg, zo rasch zy binnen de gaten in de zuiderzee gekomen waren. Alles wat hy aantrof, boeyers, visschers, turf- en ander schepen werden goeden prys verklaard, en de gevangenen op gruwlykste wyze om het leven gebragt."

Tot zover de zeeschuimerij van Grote Pier en zijn Gelderse bondgenoten, die door de Hollanders de bijnaam 'Gelderse Friezen' kregen. Pier kreeg ondertussen zijn geuzennaam: 'Kruis der Hollanders'.
In het volgende artikel beschrijf ik het vervolg van het verhaal, dat Grote Pier en zijn manschappen in 1517 zich in de richting van West-Friese kust begonnen te begeven en het verschrikkelijke lot dat Medemblik moest ondergaan, bezegelden.

Medemblik en Grote Pier (4)

In de vorige aflevering van mijn artikelenreeks verhaalde ik de opkomst van Grote Pier en zijn Arumer Zwarte Hoop en zijn samenwerking met de Hertog van Gelre. Daarnaast schreef ik over zijn piraterij op de Zuiderzee. Deze aflevering gaat over de moorddadige aanval door Grote Pier en de Gelderse Friezen op de Hollandse gewesten. Hierbij was de bevolking van Medemblik en omgeving als eerste de klos.
Grote Pier vaart westwaarts
Het was begin juni 1517 dat Grote Pier zijn voorbereidingen trof voor een grote aanval op Holland vanaf de Zuiderzee. Hij hield zich met de Arumer Zwarte Hoop op in de omgeving van Kuinre met een vloot van 150 grote en kleine schepen en werd bovendien versterkt door een enorm leger van zo'n 3000 tot 4000 Gelderse huurlingen. Deze huurlingen stonden onder commando van de Friese krijgsheren Johan Selbach en Johan Goldstein, die hun sporen al ruim voor de Gelderse hertog hadden verdiend.

Het titelblad van de kroniek van Medemblik door Dirk Burger van Schoorel.
Dat er een aanval zou komen was bij de Hollanders bekend, maar over waar de Friezen en Geldersen aan land zouden komen tastte men volledig in het duister. Dirk Burger van Schoorel schreef in zijn Medemblikker kroniek (1736) dat er honderden soldaten werden verdeeld over vier compagnieën die naar Uitdam, Monnikendam, Edam en naar de krijgsheer Jan II van Wassenaar werden gezonden. Floris van Egmond had eveneens vier compagnieën in 'voorraad', hiervan werd een garnizoen onder Graaf Felix bij Medemblik gestationeerd, een bij Enkhuizen, en een bij Schagen en omliggende dorpen. Daarnaast werd een compagnie in Enkhuizen op oorlogsschepen gestationeerd om de vijand te weer te staan.

De vloot van Grote Pier voer op 24 juni 1517 op Johannes de Doperdag 's morgens rond 9 uur vanuit Lemmer richting West-Friesland, en na een dag varen kwam de kust van West-Friesland in zicht. De piraten- en oorlogsschepen voeren voorbij Enkhuizen dat door het Hollandse garnizoen goed verdedigd werd en gingen op 25 juni 's morgens vroeg in de buurt van Wervershoof voor anker. Vervolgens trok een ongeregelde bende, plunderend en brandstichtend, direct in de richting van Medemblik.

Medemblik brandt
Desondanks dat de aanval onverwachts kwam had men in de Hollandse gewesten er toch al kennis van kunnen nemen. In zo kort mogelijke tijd werd er massaal alarm geslagen door in de dorpen en steden de kerkklokken te laten luiden. Maar dat kwam voor Medemblik te laat, want de stad werd door de Friese en Gelderse troepen zwaar bestormd. De burgers en de manschappen onder Graaf Felix, die stad moesten verdedigen waren compleet overdonderd, omdat zij nooit zo'n geweldige overmacht hadden verwacht. De bende huurlingen rukte op naar de kerk waar men een priester onthoofde. Er werd van alles in het godshuis vernield en geroofd, waarna het in brand werd gestoken. De brand was zo heftig dat zelfs de bronzen klokken smolten en daardoor onbruikbaar werden. In een verslag van de Dom van Utrecht tekende men het volgende op:

"geheelyck ende al verbrant ende gedestrueert is geweest alsoe, dat aldaer die glasen veynsteren, kelcken noch ornamenten en zijn gebleven ende de clocken gesmolten ende bedorven"

De mensen werden uit hun huizen gejaagd, deels vermoord of voor losgeld gegijzeld. De woningen werden geplunderd van de meest waardevolle spullen. Een ander deel van burgers was in staat om de vluchten. Sommigen renden in de richting van de zee, maar de meesten zorgden als de weerga ervoor om naar het kasteel te vluchten om daar hun heil te zoeken. Onderwijl werden zij door de Gelderse soldaten opgejaagd.

Het kasteel als veilige toevluchtsoord

Een gedeelte van de inwoners van de stad vluchtten naar het kasteel. De slotvoogd wist de overvallers buiten de poort en de muren van het kasteel te houden. (Tekening door J.I. Leeflang)
Het was Joost van Bueren, die twee jaar eerder door Karel V tot dijkgraaf en kastelein werd benoemd. Er stond voor hem, maar ook voor de in het kasteel aanwezige manschappen, de belangrijkste taak ooit te wachten, namelijk het redden van zoveel mogelijk burgers.

Thabor meldde dat het een grote groep burgers lukte om op tijd om binnen de slotmuren te komen alvorens de bruggen van het kasteel uit veiligheidsredenen werden opgehaald. De vluchtelingen die te laat kwamen zagen alleen kans om in de slotgracht te springen en naar het kasteel te zwemmen. Deze doodsbange vluchtelingen werden met touwen naar boven gehesen, en werden door de vensters naar binnen gehaald.
Het kasteel was goed verdedigd en zodanig van sterkte dat het niet door de belegeraars kon worden ingenomen. De bende koos uiteindelijk eieren voor zijn geld en gaf het beleg van het kasteel op. Desondanks was de schade aan het slot groot.

Nu waren de huizen en verschillende gebouwen van de stad ook aan de beurt. Naast het in de brand steken van de kerk, ging men ook over tot plunderen van de twee nonnenkloosters en staken die ook in brand. Eveneens moest het stadhuis het ontgelden, zodat van alle waardevolle stukken die zich in de archieven bevonden, niets meer over bleef. Thabor beschreef dat allerlei goederen en voedselvoorraden werden vernietigd, en zo ook de schepen die in de haven lagen.
Alleen het kasteel, die Joost van Bueren en zijn manschappen met hand en tand verdedigde, bleef staan.
Terwijl de stad brandde als een fakkel, en geen huis meer bleef staan, verliet het leger van Grote Pier deze verschrikkelijke inferno om verder naar de omliggende dorpen op te trekken.

West-Friesland ligt onder vuur

In de middeleeuwen, en ook daarna, waren de meeste huizen in Noord-Holland grotendeels van hout. Deze anonieme afbeelding toont de grote brand in De Rijp van 1654. Het geeft een idee in welke mate de brand in Medemblik, in 1517, woedde. (De Rijp, Museum In 't Houten Huis).
Opperdoes en Twisk werden in brand gestoken, doch er wordt beweerd dat een pastoor van Midwoud het gelukte om de plunderingen af te kopen. Theodorus Velius beschrijft in zijn Hoornse kroniek dat troepen via Zwaagdijk richting Hoorn gingen, maar deze stad ontsprong de dans omdat de verdediging voldoende was om de aanval af te slaan. De dorpen Berkhout, Avenhorn en Ursem kwamen er slechter van af en werden in brand gestoken. Daarna rukte de bende op richting Alkmaar, een spoor van dood en verderf achterlatend, terwijl er een enorme vluchtelingenstroom op gang kwam.
Aangekomen bij Alkmaar gelukte het Grote Pier en de Gelderse Friezen het kasteel de Middelburg te vernietigen, waar de rentmeester van Kennemerland en West-Friesland verbleef, maar ook werd het kasteel de Nieuwburg, waar de baljuw Jan Gerritz. van Egmond resideerde, met de grond gelijk gemaakt. Dit geeft aan hoe groot de overmacht van de Gelderse Friezen op de Hollanders moet zijn geweest. Daarnaast werden veel plaatsen in Alkmaar in brand gestoken.
Overigens wordt er aangenomen dat Grote Pier, in dit stadium van deze bloedige rooftocht, naar Friesland terugkeerde.

De Gelderse Friezen rukken verder op
Uiteindelijk trokken de Gelderse Friezen, al plunderend en brandstichtend verder in de richting van Beverwijk. Spaarndam ontsprong de dans ook niet en werd ook in brand gestoken. Via Amsterdam en de Venen, rukten zij op dezelfde wijze op in de richting van het Sticht Utrecht, in de richting van Gelderland, alwaar de nodige wapenfeiten van de Geldersen tegen de Habsburgers plaatsvonden.
Tijdens de diverse gevechten aldaar moest een flink deel van de Gelderse Friezen hun verlies nemen.
De Leidse kroniekschrijver Petrus Scriverius verwijst in dit verband naar oude Brabantse bronnen, dat diverse hoogwaardigheidsbekleders van Nassau, Ravenstein, Kleef en van Rijnland bij elkaar kwamen om over Gelderse Friezen te vergaderen. Daar werd gesproken over het feit dat bij Venlo ca. 800 aanvallers werden gedood en dat een deel kans zag om te vluchten. De provoost Marichel en Roy Roeye lukte het om enige lieden van de 'Zwarte Hoop' te vangen, en vervolgens op te hangen.

Tot zover mijn beschrijving over de bloedige en brandstichtende rooftocht van Grote Pier, de Arumer Zwarte Hoop en de Gelderse huurlingen. Hoe het verdere verloop van deze geschiedenis plaatsvond, vertel ik in het volgende en laatste deel van deze serie, namelijk hoe het met de stad Medemblik verging, en hoe het met Grote Pier en de Geldersen afliep.

Medemblik en Grote Pier (5)

In het vierde deel schreef ik dat Grote Pier met zijn Arumer Zwarte Hoop, samen met Gelderse huurlingen, vanaf de Zuiderzee hun aanval openden op de stad Medemblik en hoe de rovende, moordende en brandstichtende bende verder trok. Na de val van Alkmaar zou Grote Pier zich hebben teruggetrokken, terwijl de Geldersen hun wrede tocht voortzetten in de richting van Gelderland, om ook daar de aanwezige Habsburgers een lesje te leren. In dit, tevens laatste artikel, zal iets zeggen hoe het met de stad Medemblik, Grote Pier en zijn Gelderse bondgenoten verder afliep.
Pier trekt zich terug in Sneek
De expansiepolitiek van de Hertog van Gelre begon steeds grotere vormen aan te nemen. Hij was zo in zijn sas met de slagkracht van de Arumer Zwarte Hoop, dat hij extra beroep op Pier en zijn manschappen deed, om hem verder bij zijn expansiedrift te helpen. Zo stelde hij voor om Kleef (tegenwoordig een Duitse streek aan de Gelderse grens) te helpen veroveren. Pier weigerde dit echter. Er kwam bovendien een einde aan de piraterij van Grote Pier op de Zuiderzee, zoals blijkt uit een lezing van Nidek en LeLong:

"Dit [de piraterij] duurde zo lang, tot dat men overeen kwam om een zeker getal oorlogschepen uit te rusten, die onder bevel van ANTHONIS VAN DEN HOUTE, Heer van Flateren, order ontfingen, om op de zuiderzee te kruissen en vry op de zeeschuimers te roven; dit was van dat gevolg, dat de Gelderschen onder Lange PIER het water moesten ruimen, en de ontmenschte bevelhebber, moede van zyne roveryen en stroperyen, begaf zich naar Sneek, alwaar hy eene zeer stelle levensmanier aannam."

De Grote Kerk of Martinikerk in Sneek, de vermeende laatste rustplaats van Grote Pier. Bron: Wikipedia/Michielverbeek, Creative Commons-licentie: CC BY-SA 3.0
Pier begon te begrijpen dat hij door de Karel van Gelre als pion werd gebruikt en begon de ware bedoelingen van de hertog te begrijpen, dat ook de bezetting van Friesland deel uitmaakte van zijn uitbreidingsoorlog en helemaal niets te maken had met de Friese vrijheid, waar Grote Pier zich juist voor inzette. Daarop besloot hij zich uit de strijd terug te trekken om in Sneek tijdens de rest van zijn leven een rustig bestaan te leiden. Thabor meldt dat op 18 oktober 1520 (St. Lucasnacht), Pier in zijn bed in zijn woning in Sneek kwam te overlijden. Over de plaats waar hij begraven ligt, bestaat een waas van geheimzinnigheid, wat kennelijk bij deze beruchte, maar legendarisch persoon past. Men neemt aan dat hij in de Grote Kerk van Sneek is begraven, maar dat is op zijn minst zeker.

Er wordt beweerd dat zijn neef Wyerd Jelckama, die de bijnaam Grutte Wierd had, hem mogelijk als leider van de Arumer Zwarte Hoop had opgevolgd. In dit verband kan gezegd worden, dat volgens de kroniekschrijver Dirk Burger van Schoorel, er in 1522 nog interventies, door de Gelderse Friezen in de Hollandse gewesten plaatsvonden. Met name de eilanden Texel en Wieringen waren de klos. Beide eilanden werden voor een groot bedrag gebrandschat, terwijl de inwoners ook nog eens van hun goederen werden beroofd. De overvallers zouden zelfs de burgemeesters van Texel hebben gegijzeld en naar Sneek hebben meegenomen.

De Geldersen verslagen
Overigens leidde de expansieoorlog van Geldersen in 1522 tot een hoogtepunt, waarbij, naast Friesland en Groningen ook het gebied van het Oversticht (nu Overijssel en Drenthe) onder controle van Karel van Gelre kwam. Dit werd mede mogelijk dankzij het optreden van de schurkachtige maarschalk Maarten van Rossum, die in 1518 door Karel van Gelre tot stadhouder van Friesland was benoemd. Toch moest de hertog uiteindelijk het onderspit delven. In 1543 kwam er een eind aan de macht van de Geldersen, nadat Karel V het Spaans-Habsburgse gezag over de betrokken gebieden van de Lage Landen had overgenomen.
De wederopbouw van Medemblik

Het standbeeld van Grote Pier in zijn geboortedorp Kimswerd, door beeldhouwer Anne Woudwijk. Bron: Wikipedia/Nijholt Creative Commons-licentie: CC BY-SA 3.0/GFDL
Het mag duidelijk zijn dat de aanval van Grote Pier en zijn trawanten, er voor hebben gezorgd dat de stad Medemblik zodanig was verwoest, dat de financiële schade nooit door de bevolking opgehoest kon worden.
Er kwam echter vanuit verschillende kanten ondersteuning, zowel vanuit kerkelijke, als niet-kerkelijke bronnen in de vorm van geldelijke steun of uitstel van betalingen. In 1521 werd Medemblik vrijgesteld van betalingen over de periode 1517 tot en met Kerst 1520. De bisschop van Utrecht, Filips van Bourgondië gaf toestemming om in zijn bisdom geld in te zamelen, waarbij de schenkers een aflaat (kwijtschelding van straf) van 40 dagen ontvingen.
Het stadsbestuur van Medemblik stelde een zekere Alexander Clerck aan om in de bisdommen Keulen, Munster, Utrecht en Luik geld in te zamelen. De opbrengst was zodanig dat men in 1523 een gedeelte van de kerk in gebruik kon worden genomen. In 1548 kwam het nieuwe stadhuis in gereedheid.

Herinneringen aan Grote Pier

In het eerste artikel heb ik melding gemaakt van het vermeende zwaard van Grote Pier, dat zich in het Fries Museum in Leeuwarden bevindt. Dit enorme wapen is een aantal jaren geleden nog een onderwerp van controverse geweest, omdat een Texaanse Amerikaan het zwaard claimde, daar hij beweerde dat hij een erfgenaam van Wyerd Jelckama zou zijn. De helm, waarvan men aanneemt dat deze van Grote Pier is geweest wordt bewaard in het stadhuis van Sneek.
In het centrum van zijn geboorteplaats Kimswerd is een standbeeld geplaatst met de beeltenis van Pier. Dit beeld is vervaardigd door de Friese kunstenaar Anne Woudwijk. Volgens deze beeldhouwer was Grote Pier niet de gevierde Friese vrijheidsstrijder, maar in werkelijkheid laat zijn personage zien waar een mens toe in staat is als zijn basisbehoeften en -bestaan wordt ontnomen. Niettemin wordt Pier in Friesland nog steeds gezien als een ware volksheld die voor de Friese vrijheid heeft gevochten.

De inwoners van de stad Medemblik, die de bloedige aanval hadden overleefd, konden niet vermoeden, dat zij in de 'eeuw der rampen' aan nog meer onheil werden blootgesteld. In 1555 brak er weer een stadsbrand uit, die dit keer vanuit eigen gelederen was ontstaan, waarbij Medemblik voor de tweede keer grotendeels in de as werd gelegd.






Geraadpleegde bronnen en literatuur:

[Home]